Werkwoordspelling

 

Om te leren hoe het zit met werkwoordspelling moet je eerst weten wat de stam van een werkwoord is. De werkwoordstam vind je door van het hele werkwoord -en af te halen. Wat je overhoudt, is de werkwoordstam.

 

                     De werkwoordstam

De stam van hele werkwoorden kun je op verschillende manieren vinden.

Stamregels

1. Afhalen -en van het hele werkwoord. Wat je overhoudt is de stam. 

 

2. Extra klinker toevoegen aan de stam. Het werkwoord verandert.

Hele werkwoord

 

 De ruwe stam

 

De stam

maken

-en

 ( ik) mak + a

 maak

lopen

-en

 ( ik) lop   + o

 loop

Klik hier voor meer uitleg "t kofschip".

 

                      Werkwoordstijden

 
  • 1.Tegenwoordige tijd

De tegenwoordige tijd beschrijft iets wat nu of in de toekomst gebeurt.

Voorbeelden:

  • * Ali luistert naar muziek.

  • * Mijn vader werkt in de Schiphol.

  • * De leerlingen luisteren niet naar de juf.

Er zijn drie mogelijkheden van werkwoordspelling in de tegenwoordige tijd.

  • Stam ( ik vorm)

  • Stam+t ( jij,hij, zij, het)

  • Stam+en ( hele werkwoord bij meervoud)

  

LET OP!

  1. De ik-vorm krijgt nooit een t.
    ik loop, ik kook, ik lees ...

  2.  Als er je of jij achter het werkwoord staat geen t achter de werkwoord.
    speel jij, fiets jij, kijk jij, luister je...

  3. Voeg nooit een d toe in de tegenwoordige tijd!!

Door hieronder te klikken open je het video voor uitleg. 

Klik hier voor meer uitleg over tegenwoordige tijd en pv

 

Klik op de start button om te oefenen

   
 
 
  • 2. Verleden tijd

De verleden tijd geeft aan dat iets in het verleden is gebeurd. 

Er zijn twee soorten verleden tijd:

  • A-Verleden tijd van zwakke werkwoorden

  • B- Verleden tijd van sterke werkwoorden. 

A - Zwakke werkwoorden

Zwakke werkwoorden veranderen in de verleden tijd niet van klank. Er zijn twee manieren waarop je zwakke werkwoorden in de verleden tijd kunt vervoegen: stam + te(n) of stam + de(n).

 

Wanneer schrijf je nu een d(e) of t(e) aan het einde van een werkwoord?

 Een veelgebruikt ezelsbruggetje om erachter te komen of je -te(n) of - de(n) achter de stam moet schrijven is 't x-kofschip.

Het ezelsbruggetje ’t kofschip of 't fokschaap gebruik je alleen bij zwakke werkwoorden in de verleden tijd of bij voltooid deelwoorden.

Let op: De letters o en i van ‘t kofschip en de letters o en aa van 't fokschaap tellen niet mee.

Als de stam van een zwak werkwoord eindigt op een letter die niet in ’t kofschip voorkomt (dus niet op t, k, f, s, ch, p), dan krijg je in de verleden tijd stam + de of stam + den. Dan eindigt het werkwoord op de letter d.

 

Stappen bij het juist spellen van de werkwoorden in de verleden tijd.

 

1.Stam vinden van het hele werkwoord.

De werkwoordstam vind je door van het hele werkwoord -en af te halen.

 

2. Kijk naar de laatste letter van de stam

 

3. Zit de laatste letter van de stam in 't kofschip?

  

Klik op de start button om te oefenen.
 
   
 
 
B- Sterke werkwoorden
 

Sterke werkwoorden houden zich niet aan de regels. De sterke werkwoorden veranderen van klank in de verleden tijd. Dit zijn woorden als worden, vinden of lopen. Deze moet je uit je hoofd kennen.


Tegenwoordige tijd

   Verleden tijd

worden

zingen

lopen

kijken

lezen

werden

zongen

liepen

keken

lazen

 

Door hieronder te klikken open je het video voor uitleg. 

Klik hier voor meer uitleg over verleden tijd en pv

 
 
Klik op de start button om te oefenen.
 
    
 
 

LET OP!

  1. De ik-vorm krijgt nooit een t.
    ik loop, ik kook, ik lees ...

  2.  Als er je of jij achter het werkwoord staat geen t achter de werkwoord.
    speel jij, fiets jij, kijk jij, luister je...

  3. Voeg nooit een d toe in de tegenwoordige tijd!!

Door hieronder te klikken open je het video voor uitleg. 

Klik hier voor meer uitleg over tegenwoordige tijd en pv

 

Klik op de start button om te oefenen

   
 
 

 Klik hier om met t.t en v.t te oefenen.